maandag 13 december 2010

Kleine mijlpaal - eerste boekpublicatie


Zaterdag 11 december jl. was de officiële presentatie van de verhalenbundel 'Voor mij ben je hier', bij de Stichting Perdu. Ik ben erin vertegenwoordigd met het verhaal 'Schaduw en ex', dat de lezer voor het eerst de kernlocatie van mijn literaire wereld toont - de stad Hoefbeek, een emblematische combinatie van verschillende Nederlandse steden. Op de site van de Werkgroep Caraïbische Letteren staat een mooi verslag van deze, voor mij, gedenkwaardige avond, waar ik graag naar link. Ter correctie nog even dit - niet Rilke en Mann noemde ik bij mijn paneloptreden, maar Joyce en de Westerse literatuur in het algemeen.

Update: de Wereldomroep heeft een artikel over de presentatie, plus interviews. Om 4:51 - schrijver dezes.

zaterdag 13 november 2010

Geistertrio

Op 29 oktober jl. droeg ik bij de Stichting Perdu de volgende tekst voor. Hij ontstond uit de vraag of zogeheten 'Denkbilder' nog mogelijk waren in deze eeuw. Een Denkbild is een filosofisch-poëtische prozavorm, waarin het onaanzienlijke gebruikt wordt voor complexe bespiegeling. Het 'genre' floreerde in Duitsland, bij mensen als Walter Benjamin, Th. W. Adorno en Ernst Bloch. Hieronder mijn poging tot een actualisering van de vorm.

I.

De macht kan niet zonder reclame voor haar aanwezigheid, geen god zonder doorgeefluik. Alle jongetjes in voetbalshirt zijn priesters die betalen voor de beeldpreek die ze zelf houden. De heilige van toen is de superster van nu, en belichaamt in optima forma de waarheid die de macht nodig heeft ter verhulling van haar leugen. Geile girlpower is wel het slimste masker totnogtoe van het eerbiedwaardige patriarchaat. En blank is zelfs nog de kleurigste regenboog. Heilige en superster scherpen ons in wat we van de macht belangrijk moeten vinden – goedheid toen, roem nu. De goedheid is de triomf van de deugdzaamheid, waarin de Kerk nooit uitblonk. De roem is de triomf van de totale zichtbaarheid, waar de macht juist in het donker huist. Zij heeft haar koude dode lichaam geheel gesluierd en dwingt alle leven tot naaktheid, het blote niksie. We moeten te allen tijde worden gezien, ook voor het misdaadprogramma. De macht werft dus altijd met de keerzijde van wat ze beoogt, vervolgt altijd datgene wat ze zelf is en kraait dan dat de vijand is verslagen. En daar offert ze miljoenen aan op. Geen beter bewijs van haar vitaliteit dan de vernietiging. De macht is de bescherming, indien we gehoorzaam zijn, tegen de dood die ze ons ontijdig aan kan doen – een dialectische en waarlijk maffiose protection racket.


II.

Ik droom dat het donker is. Ik kom van de Ten Katemarkt, samen met een man die beweert dat het gedaan is met de revolutie. Als ik zeg dat ik daar anders over denk, lacht hij alleen maar en loopt door. Ik arriveer bij de portiek van Hasebroekstraat 20, het thuis van mijn eerste veertien levensjaren. Een moeder en twee kinderen moeten er ook zijn. Ik open de deur en laat hen voorgaan in de donkere gang. Er hangt een vreemde, licht verschaalde lucht en op de grond liggen snippers van kranten. Ik zie een kat, de al decennia dode Poppie, en concludeer dat hij de kranten verscheurd moet hebben. De moeder en de twee kinderen zijn intussen al de trap opgegaan. Ik roep: ‘Het is hier wel erg donker!’, en rek me uit naar een knop die zich plotseling vlak boven mijn hoofd bevindt – geen licht. Twee katten zie ik nu, ze hollen de oude, houten trap op. In de duisternis ga ik achter ze aan, naar boven. De moeder en de twee kinderen, meen ik zeer zeker te weten, zijn op eenhoog. Ik buig met de trap mee, naar rechts, en zeg: ‘Nou, het licht wil niet aangaan, misschien volgende keer beter!’ De vrouw, niks dan haar gestalte, haar gezicht onzichtbaar, draait zich om met een kort en smalend ‘Ha!’ en staat dan vlak voor me. Ik voel haar koude adem, en haar twee duimen, in mijn keel.


III.

Schepper is het oudste beroep van de mannenwereld. Mooie tijden, waarin een half-negentiende-eeuwse, nog maar half-doorgerationaliseerde wereld je emblematische epifanieën kon geven. We leven in een ontnuchterend geheel van honderdduizenden beslissingen. In onze gemaakte wereld ontstaat niets zomaar en mag ook niets zomaar bestaan. Ruimte is geld. De boompjes zijn gewild, weten hun plaats, rillende kinderen. De werkelijkheid ‘betrap’ je amper, ze is permanent ‘in project’ en je struikelt over de tekentafels, wordt bebeukt door de al dan niet geslaagde vlagen van brainstormsessies. De waterwolf van toeval en spontaniteit wordt dagelijks bevochten. Planning heeft de 'landjes', de stukken nog oningevulde leegte tussen de huizen waar de kinderen konden spelen, uit de buurten verdreven. De zwerfhonden zijn verdwenen. En het geluid van een paard-en-wagen in de straat, op weg naar een stal aan de Kostverlorenkade. Nog verkopen zwervers krantjes met de blijde boodschap van hun dakloosheid. Zo helpt cosmetica het verminkte gezicht. Maar ook de armoede zal verhuizen, desnoods onder de groene zoden, de goedkoopste sociale woning. Wie de tekst van de westerse werkelijkheid nu deconstrueert, reconstrueert teams en intenties. ‘Publieke ruimte’ wordt allengs synoniem met ‘gemonitord interieur’. Alle wegen leiden naar stilstand en transactie. Het voetgangersgebied is tippelzone, de bepollerde straat één lokkende kleefstrip van party’s, braderieën, evenementen en terrassen, beveiligd. Door de autoluwe kernen circuleert eindeloos het geld, rollen de burgeroogbollen omhoog naar vervoering, verlichting en geluk. Maar de wenkende hemel is satellieten en afval. En de stad, trillend van actie als een liefdesnest, is een kunstig ervaringenweb, volbevliegd, in de open poort van de dood. Haar toekomst ligt nog slechts in haar goed bereikbare verleden.


CODA

Het westen, vergrijzend en verstard, blondeert zich en voert zijn eenoog blauwe pillen. Godvorm en Geldvorm, twee blinde reuzen, strompelen stampend over de Aarde, met grote vreze. Daagt er nog iets in het verre oosten? The dream is over. En de nieuwe eeuw ontmaskert de bodemloze macht, brengt ons eindelijk de mens, of een mislukte soort zijn geheel verdiende niets.

De toekomst van de planeet is bruin.

maandag 1 november 2010

Persoonlijk IM HM

Twitter, Facebook, en de traditionele Nederlandse media staan helemaal bol van het overlijden van Harry Mulisch. Zijn dood markeert dan ook het einde van een tijdperk in de Nederlandse literatuur.

De Tweede Wereldoorlog, als het nationale trauma en de eenheidstichtende mythe van het naoorlogse Nederland, is nu definitief beëindigd, ondanks het feit dat er nog andere schrijvers zijn die hem ook hebben beleefd en erdoor zijn getekend. Het laatste lid van de literaire Heilige Drieëenheid is weg. Op zo'n ogenblik houd je toch even je adem in om te begrijpen waar je bent en hoe het verder moet.

Van de 'Grote Drie' is het altijd Hermans geweest die mij het meest heeft geraakt. Qua wereldbeeld en stijl heb ik niet veel met hem gemeen, maar er is een gevoeligheid in hem, die mij altijd heeft ontroerd. Daarnaast is hij een Friese stijfkop en een kankerende Amsterdammer, en met beiden heb ik verwantschap. Friesland zit van moederszijde in mijn stamboom en de Kinkerbuurt waar Hermans opgroeide, is ook de buurt van mijn jeugd. Daarnaast trouwde Hermans met een Surinaamse, en heb ik me heimelijk daarom altijd zijn literaire zoon gevoeld. Toen hij stierf, in 1995, stierf zoiets als mijn geestelijke vader (73 jaar oud, net zoals in 2002 mijn biologische, Surinaamse, vader). Tegelijkertijd wist ik ook meteen dat de weg voor mij nu open lag, want 'Nederland' als thema, dat was voor mij Hermans' territorium. Dat ik even later de eerste oerversie van de Cycloon schreef, is dus niet verrassend.

Mulisch is voor mij als schrijver nooit zo essentieel geweest. Maar zijn onhollandse ambitie, zijn mythologiserende vermogen en internationale geörienteerdheid herken ik. En valse bescheidenheid heb ook ik niet. Alleen de 'Umsetzung' van dat alles is voor mij nooit een voorbeeld geweest (dat is geen enkele Nederlandstalige schrijver, ook Hermans niet, vanwege de grote invloed van het Modernisme op mij...) Ik bewonder zijn ideeënrijkdom, de knapheid van zijn structuren, zijn ijver. In het Pantheon zit hij zeker, verschillende werken zullen zijn naam levend houden.

De Nederlandse literatuur gaat verder zo lang er Nederlands gesproken wordt. Mulisch heeft een blijvende bijdrage geleverd. Het is aan alle levende en nog ongeboren schrijvers en schrijfsters hun best te doen, om hem te benaderen, te evenaren, te overtreffen in deze nog nieuwe en zware eeuw.

dinsdag 22 juni 2010

Overdrijven is een vak

In 1994 schreef ik mijn eerste volwassen verhaal: 'Geen gemeenschap zonder vijanden', een scherp en kort toekomstvisioen, gesitueerd in het Nederland van 2013. Gepubliceerd werd het pas in 2002, in yang. Het opent: 'Man in winkelwagen. Waarom juist dàt beeld weer voor mijn geestesoog spartelt...' We volgen de nachtelijke overpeinzingen van een slapeloze ambtenaar van de overheidsinstelling Topclean. De centrale scène speelt zich af in 'de Megamarkt'. Wat daar gebeurt, welke epifanie, ga ik niet verklappen. (Hopelijk wordt 'Geen gemeenschap' ooit nog eens gebundeld met andere kortere teksten van mijn hand; ze zouden een uitstekende introductie zijn tot Door het Oog van de Cycloon. Maar dit even terzijde.) Gisteren werden drastische bezuinigingen in de zorg aangekondigd en andere draconische maatregelen liggen in het verschiet. Tegen die achtergrond vind ik de volgende passage uit 'Geen gemeenschap' frappant. We zijn in 'de Megamarkt':

Dan, voor me, treuzelt een statig, hoogbejaard mens, hardop beraadslagend. Die zie je anno 2013 niet vaak meer in het wild. Ik heb eerbied voor haar sieraden. Waarom jij wel en mijn ouders niet? Sommigen hebben ook alle geld van de wereld! Eindelijk, eindelijk heeft ze tot de koop van een duur merk steunkousen besloten en kan ik erlangs. Ik moet dit geval maar eens even met de afdeling Vergrijzingsbeheersing opnemen (hetgeen ik meteen de dag daarop heb gedaan: het gewacht had mij namelijk, workaholic als ik ben, een goede gelegenheid verschaft om haar streepjescode te noteren).

De werkelijkheid doet altijd haar best de profetische satire in te halen. Helaas.

maandag 17 mei 2010

De schrijver praat u een beetje bij


Mijn leven is niet opwindend. Dat maakt het 'bijhouden' van een blog dan ook lastig. Ook jaag ik niet op ervaringen om iets te schrijven te hebben. Ik heb voor mezelf een levensdoel - de wereld waar ik deel van ben zo goed mogelijk te begrijpen plus enkele houdbare teksten te schrijven - en onderweg kruis ik het pad van talloze andere reizigers. Er is contact, uitwisseling, inzicht, conflict, plezier, woede. Zo word je verder bijgeslepen, slijp je anderen bij, en ga je verder. The End.

Al mijn intellectueel en emotioneel bewuste jaren kenmerken zich door hollen noch stilstaan - er is een beweging, een trage maar zeer gestage vordering, soms een triomfantelijke mars en een duizelende vlucht. Soms is er vertwijfeling, de vraag naar de uiteindelijke zin van überhaupt te willen schrijven voor een wereld die steeds minder wil lezen; soms is er euforie als de compromisloze inzet wordt beloond met aandacht, begrip, ja, zelfs geld. Dr. Johnson, de grootste Engelse criticus, zei ooit No man but a blockhead ever wrote except for money. Dan ben ik tot het jaar 2000 de grootste dombo geweest. Maar in die jaren van onbezoldigd moeten schrijven heb ik wel de grondslag gelegd voor alles wat men de komende tijd nog van mij zal gaan lezen.


Zoals 'Schaduw en ex', te verschijnen in een bundel van Meulenhoff, dit najaar.


zondag 9 mei 2010

Ledenbijeenkomst



Ledenbijeenkomst


de jonge vrouw
liep stijfjes snel
de ruimte door
op lange benen

hij zag nog niet
dat hij haar zag
alleen maar lieflijke
misplaatstheid:

plotseling vernietigde
de vergaderzaal
de poëzie

onvolledig


maar nog
was ik te dicht
toen je gezicht
verscheen

maandag 8 maart 2010

Ode aan een fictief Den Haag (uit Door het Oog van de Cycloon)

Den Haag! ’s-Gravenhage!

Ooit zo deftig, ooit zo dicht, was de Residentie in deze nieuwe eeuw brutaal en open geworden, een streberige waagal met grootschalig profiel. Ze had het grijsbruingroene imago van ambtenaren en geriatrie, kale kak en speelgoedofficieren furieus de Noordzee in gespoeld. De burgerlijke bakens verzet, de etnische pool roekeloos gemixt, en soms, op de koop toe, moedig bankroet, beminde ze al wat smoel en vuisten had en een supersnelle bezem voerde. (Stom: ambtenaren moet natuurlijk beleidssoldaten heten!) De oude ooievaar had zich verbitterd uit het Hofstedelijke wapen gewiekt – Ik voelde me er niet meer senang, gewoon! huilde hij, vlak voor zijn vredig heengaan in verzorgingstehuis Uiverrood, aan de Lek –, en in het vrije veld waren sloopkogel, heipaal en cementmolen gekomen, de indicatoren van urbane dynamiek en gezondheid.

Den Haag, je tikt ertegen, en het bouwt.

De storm van permanente activiteit, onder- èn bovengronds, wijzigde de verkeerssituatie al jaren met de week. Geholpen door een listig leger van loszittende tegels, een speelse, postmoderne bewegwijzering, en talloze zich haastig verplaatsende dode hoeken, werd het zo hevig gestimuleerde groene fietsen daardoor een buitengemeen spannende uitdaging, ja, voor een onoplettende enkeling niet zelden een eindezaak.

Je moest het een plaatsje geven.

Graf. Urn. Veld. Zee.

Haar territorium- en ontsluitingsproblemen aldus werkendeweg oplossend, beleefde Den Haag nu een wedergeboorte als groeiende magneet met, zonder overdrijving, mondiale uitstraling. In het herbestemde Laakkwartier, bijvoorbeeld, achter het gerenoveerde station Hollands Spoor, daar snoepte de Gigamall, Gigamuil, euro’s van heinde en verre, en zoemde en knetterde het van de kennisconsumptie en -productie (alleen die liefdevol gerestaureerde schoorfallus van het voormalig abattoir – een geheide wandelroutetopper – herinnerde nog aan een doodsverleden van fysiekere allure). Aan het Rijswijkseplein, in plaats van een suf lapje park (zoals omwonenden dat karakteristiek egoïstisch hadden gewenst), verrees ambitieus een opmerkelijke flat voor studenten en psychiatrische cliënten: ‘De Strijck’, geënt op het New Yorkse Flatiron Building, met op tweeënveertighoog (!) het fameuze restaurant Hague View, waar iedereen verrukt kon constateren dat de Stationsbuurt – daken en water en straten in de diepte – als geheel onherkenbaar was verbeterd, ja, een heus Quartier Latin was geworden, een Greenwich Village, vol schoon volk, levend, lachend en gezellig. Langs de trendy Bierkade schommelde een hele vloot terrasboten, zelfs kon men er (initiatief van pizzeria Bagliacci) genoeglijk in een groengele gondel doorheen worden geroeid. Jaja, de Stationsbuurt was really the place to be!

Het Spui, verderop (erheen gehopt!), was een culturele trekker van bovenregionale attractiviteit – Stadsschouwburg, Concerthuis, de onlangs met veel fanfare geopende Game Arena, het Art Film Center, het Oracle Dans Theater (aanstonds te betreden) –, maar imponeerde vooral door het Stadhuis, een bouwwerk van voorwereldlijke omvang, met een Atrium als een rakethangar. IJzingwekkend wit, en dus zeer bewassingsintensief, herbergde het tevens de openbare bibliotheek plus een meubelzaak die, herstel: design center dat van geen wijken had geweten.

Taai fossiel in de voet, zal Du Barry duren tot het vallen van de Macht.

Optisch achter het Stadhuis en dekkend in de slappe rug (graatloos eet het lekkerst) van Neerlands parlement, op het eindelijk, eindelijk nuttig geëxploiteerde Malieveld, stootte het nieuwe ministerie van Veiligheid (MiniV) zijn Mordoriaanse punten tussen de verbaasde meeuwen, terwijl onder zijn massieve lijf de hoogfrequente tunneltrams naar en uit de vermaarde badplaats Scheveningen gleden.

O-o, Den Haag! ’s-Gravenhage!

Oók nog tussentijds tot Global Justice Capital gebombardeerd, was de Beatstad achter de duinen definitief uit de schaduw van die arrogante Grote Twee, Amsterdam en Rotterdam gesprongen, bruisend van jeugd, mensenrechtenschenners en kapitaal.

Den Haag, kortom, was een invasie volop waard.

Yes, sir!