zaterdag 13 november 2010

Geistertrio

Op 29 oktober jl. droeg ik bij de Stichting Perdu de volgende tekst voor. Hij ontstond uit de vraag of zogeheten 'Denkbilder' nog mogelijk waren in deze eeuw. Een Denkbild is een filosofisch-poëtische prozavorm, waarin het onaanzienlijke gebruikt wordt voor complexe bespiegeling. Het 'genre' floreerde in Duitsland, bij mensen als Walter Benjamin, Th. W. Adorno en Ernst Bloch. Hieronder mijn poging tot een actualisering van de vorm.

I.

De macht kan niet zonder reclame voor haar aanwezigheid, geen god zonder doorgeefluik. Alle jongetjes in voetbalshirt zijn priesters die betalen voor de beeldpreek die ze zelf houden. De heilige van toen is de superster van nu, en belichaamt in optima forma de waarheid die de macht nodig heeft ter verhulling van haar leugen. Geile girlpower is wel het slimste masker totnogtoe van het eerbiedwaardige patriarchaat. En blank is zelfs nog de kleurigste regenboog. Heilige en superster scherpen ons in wat we van de macht belangrijk moeten vinden – goedheid toen, roem nu. De goedheid is de triomf van de deugdzaamheid, waarin de Kerk nooit uitblonk. De roem is de triomf van de totale zichtbaarheid, waar de macht juist in het donker huist. Zij heeft haar koude dode lichaam geheel gesluierd en dwingt alle leven tot naaktheid, het blote niksie. We moeten te allen tijde worden gezien, ook voor het misdaadprogramma. De macht werft dus altijd met de keerzijde van wat ze beoogt, vervolgt altijd datgene wat ze zelf is en kraait dan dat de vijand is verslagen. En daar offert ze miljoenen aan op. Geen beter bewijs van haar vitaliteit dan de vernietiging. De macht is de bescherming, indien we gehoorzaam zijn, tegen de dood die ze ons ontijdig aan kan doen – een dialectische en waarlijk maffiose protection racket.


II.

Ik droom dat het donker is. Ik kom van de Ten Katemarkt, samen met een man die beweert dat het gedaan is met de revolutie. Als ik zeg dat ik daar anders over denk, lacht hij alleen maar en loopt door. Ik arriveer bij de portiek van Hasebroekstraat 20, het thuis van mijn eerste veertien levensjaren. Een moeder en twee kinderen moeten er ook zijn. Ik open de deur en laat hen voorgaan in de donkere gang. Er hangt een vreemde, licht verschaalde lucht en op de grond liggen snippers van kranten. Ik zie een kat, de al decennia dode Poppie, en concludeer dat hij de kranten verscheurd moet hebben. De moeder en de twee kinderen zijn intussen al de trap opgegaan. Ik roep: ‘Het is hier wel erg donker!’, en rek me uit naar een knop die zich plotseling vlak boven mijn hoofd bevindt – geen licht. Twee katten zie ik nu, ze hollen de oude, houten trap op. In de duisternis ga ik achter ze aan, naar boven. De moeder en de twee kinderen, meen ik zeer zeker te weten, zijn op eenhoog. Ik buig met de trap mee, naar rechts, en zeg: ‘Nou, het licht wil niet aangaan, misschien volgende keer beter!’ De vrouw, niks dan haar gestalte, haar gezicht onzichtbaar, draait zich om met een kort en smalend ‘Ha!’ en staat dan vlak voor me. Ik voel haar koude adem, en haar twee duimen, in mijn keel.


III.

Schepper is het oudste beroep van de mannenwereld. Mooie tijden, waarin een half-negentiende-eeuwse, nog maar half-doorgerationaliseerde wereld je emblematische epifanieën kon geven. We leven in een ontnuchterend geheel van honderdduizenden beslissingen. In onze gemaakte wereld ontstaat niets zomaar en mag ook niets zomaar bestaan. Ruimte is geld. De boompjes zijn gewild, weten hun plaats, rillende kinderen. De werkelijkheid ‘betrap’ je amper, ze is permanent ‘in project’ en je struikelt over de tekentafels, wordt bebeukt door de al dan niet geslaagde vlagen van brainstormsessies. De waterwolf van toeval en spontaniteit wordt dagelijks bevochten. Planning heeft de 'landjes', de stukken nog oningevulde leegte tussen de huizen waar de kinderen konden spelen, uit de buurten verdreven. De zwerfhonden zijn verdwenen. En het geluid van een paard-en-wagen in de straat, op weg naar een stal aan de Kostverlorenkade. Nog verkopen zwervers krantjes met de blijde boodschap van hun dakloosheid. Zo helpt cosmetica het verminkte gezicht. Maar ook de armoede zal verhuizen, desnoods onder de groene zoden, de goedkoopste sociale woning. Wie de tekst van de westerse werkelijkheid nu deconstrueert, reconstrueert teams en intenties. ‘Publieke ruimte’ wordt allengs synoniem met ‘gemonitord interieur’. Alle wegen leiden naar stilstand en transactie. Het voetgangersgebied is tippelzone, de bepollerde straat één lokkende kleefstrip van party’s, braderieën, evenementen en terrassen, beveiligd. Door de autoluwe kernen circuleert eindeloos het geld, rollen de burgeroogbollen omhoog naar vervoering, verlichting en geluk. Maar de wenkende hemel is satellieten en afval. En de stad, trillend van actie als een liefdesnest, is een kunstig ervaringenweb, volbevliegd, in de open poort van de dood. Haar toekomst ligt nog slechts in haar goed bereikbare verleden.


CODA

Het westen, vergrijzend en verstard, blondeert zich en voert zijn eenoog blauwe pillen. Godvorm en Geldvorm, twee blinde reuzen, strompelen stampend over de Aarde, met grote vreze. Daagt er nog iets in het verre oosten? The dream is over. En de nieuwe eeuw ontmaskert de bodemloze macht, brengt ons eindelijk de mens, of een mislukte soort zijn geheel verdiende niets.

De toekomst van de planeet is bruin.

maandag 1 november 2010

Persoonlijk IM HM

Twitter, Facebook, en de traditionele Nederlandse media staan helemaal bol van het overlijden van Harry Mulisch. Zijn dood markeert dan ook het einde van een tijdperk in de Nederlandse literatuur.

De Tweede Wereldoorlog, als het nationale trauma en de eenheidstichtende mythe van het naoorlogse Nederland, is nu definitief beëindigd, ondanks het feit dat er nog andere schrijvers zijn die hem ook hebben beleefd en erdoor zijn getekend. Het laatste lid van de literaire Heilige Drieëenheid is weg. Op zo'n ogenblik houd je toch even je adem in om te begrijpen waar je bent en hoe het verder moet.

Van de 'Grote Drie' is het altijd Hermans geweest die mij het meest heeft geraakt. Qua wereldbeeld en stijl heb ik niet veel met hem gemeen, maar er is een gevoeligheid in hem, die mij altijd heeft ontroerd. Daarnaast is hij een Friese stijfkop en een kankerende Amsterdammer, en met beiden heb ik verwantschap. Friesland zit van moederszijde in mijn stamboom en de Kinkerbuurt waar Hermans opgroeide, is ook de buurt van mijn jeugd. Daarnaast trouwde Hermans met een Surinaamse, en heb ik me heimelijk daarom altijd zijn literaire zoon gevoeld. Toen hij stierf, in 1995, stierf zoiets als mijn geestelijke vader (73 jaar oud, net zoals in 2002 mijn biologische, Surinaamse, vader). Tegelijkertijd wist ik ook meteen dat de weg voor mij nu open lag, want 'Nederland' als thema, dat was voor mij Hermans' territorium. Dat ik even later de eerste oerversie van de Cycloon schreef, is dus niet verrassend.

Mulisch is voor mij als schrijver nooit zo essentieel geweest. Maar zijn onhollandse ambitie, zijn mythologiserende vermogen en internationale geörienteerdheid herken ik. En valse bescheidenheid heb ook ik niet. Alleen de 'Umsetzung' van dat alles is voor mij nooit een voorbeeld geweest (dat is geen enkele Nederlandstalige schrijver, ook Hermans niet, vanwege de grote invloed van het Modernisme op mij...) Ik bewonder zijn ideeënrijkdom, de knapheid van zijn structuren, zijn ijver. In het Pantheon zit hij zeker, verschillende werken zullen zijn naam levend houden.

De Nederlandse literatuur gaat verder zo lang er Nederlands gesproken wordt. Mulisch heeft een blijvende bijdrage geleverd. Het is aan alle levende en nog ongeboren schrijvers en schrijfsters hun best te doen, om hem te benaderen, te evenaren, te overtreffen in deze nog nieuwe en zware eeuw.