In 1994 schreef ik mijn eerste volwassen verhaal: 'Geen gemeenschap zonder vijanden', een scherp en kort toekomstvisioen, gesitueerd in het Nederland van 2013. Gepubliceerd werd het pas in 2002, in yang. Het opent: 'Man in winkelwagen. Waarom juist dàt beeld weer voor mijn geestesoog spartelt...' We volgen de nachtelijke overpeinzingen van een slapeloze ambtenaar van de overheidsinstelling Topclean. De centrale scène speelt zich af in 'de Megamarkt'. Wat daar gebeurt, welke epifanie, ga ik niet verklappen. (Hopelijk wordt 'Geen gemeenschap' ooit nog eens gebundeld met andere kortere teksten van mijn hand; ze zouden een uitstekende introductie zijn tot Door het Oog van de Cycloon. Maar dit even terzijde.) Gisteren werden drastische bezuinigingen in de zorg aangekondigd en andere draconische maatregelen liggen in het verschiet. Tegen die achtergrond vind ik de volgende passage uit 'Geen gemeenschap' frappant. We zijn in 'de Megamarkt':
Dan, voor me, treuzelt een statig, hoogbejaard mens, hardop beraadslagend. Die zie je anno 2013 niet vaak meer in het wild. Ik heb eerbied voor haar sieraden. Waarom jij wel en mijn ouders niet? Sommigen hebben ook alle geld van de wereld! Eindelijk, eindelijk heeft ze tot de koop van een duur merk steunkousen besloten en kan ik erlangs. Ik moet dit geval maar eens even met de afdeling Vergrijzingsbeheersing opnemen (hetgeen ik meteen de dag daarop heb gedaan: het gewacht had mij namelijk, workaholic als ik ben, een goede gelegenheid verschaft om haar streepjescode te noteren).
De werkelijkheid doet altijd haar best de profetische satire in te halen. Helaas.