zondag 5 april 2009

Poëticale blurb voor mijn 'Cycloon'

 
Toen ik in het jaar 2000 writer-in-residence was bij het, inmiddels met Nieuwzuid gefuseerde, Yang, kon ik mezelf uitgebreid presenteren. Ik deed dat door de jaarlange publicatie van Deel A van mijn roman-in-aanbouw Door het Oog van de Cycloon. Wereld- en levensomstandigheden hebben voltooiing van dit monstrum vertraagd, maar gelukkig betekent uitstel geen afstel. De roman is rijker en dieper geworden van alle schokken en verstoringen, en mijn enthousiasme voor het project is onverminderd groot. De redactie van Yang vroeg me destijds mijn eigen werk in te leiden. Ik deed dat met een kleine poëtica van het licht pretentieuze soort (nou ja, het was mijn tijdschriftdebuut, een onbescheiden klaroenstoot is dan best geoorloofd), waar ik me zelfs na 9 jaar nog altijd in kan vinden.

Ziehier wat ik toen schreef:

Met Door het Oog van de Cycloon, zijn prozadebuut, streeft J.Z. Herrenberg een synthese na.

‘Tussen de uitersten van de ‘tijdloze’ verbeelding, met haar circulaire taligheid, en de verbeelding van een tijd, met haar lineaire werkelijkheidsgetrouwheid, construeer ik een spiraal, zesdelig, met twee, om elkaar heen gedraaide lijnen (A, Nul, B, Een, C, X), armen die een derde, afwezige lijn omvatten, als een spookledemaat: het lezersheden*.’

Omwille van nuttige beperking kiest Herrenberg in A, B en C voor een school als locatie en een party als handeling. Voor de vereiste dichterlijke vrijheid wordt deze (mis)vormende instelling in een fictief 2006 geplaatst èn in een park bij een fictieve stad (Hoefbeek) in een navenant vertekend Nederland.

In de andere verhaallijn (Nul, Een, X) staat een vervolgde, zich messias dunkende kunstenaarsfiguur centraal, een verlate incarnatie van het romantische genie, ook levend in een subtiel gewijzigde werkelijkheid. Uit hem, John Derlage, zijn A, B en C voortgekomen.

‘Via de bifocaliteit van deze, elkaar spiegelende, werelden, en hun, soms satirisch gekleurde, contrast met onze werkelijkheid-hier moet indirect een verhelderend licht over het heden vallen, een heden dat, in zijn fragmentatie en complexiteit, mediatisering en frenetieke versnelling, met meer rechtstreekse methodes volgens mij niet meer na te vertellen is.’

Om de nagestreefde synthese te bereiken laat de schrijver geen enkel (buiten-literair) middel onbenut.

Van de film neemt hij camera-instellingen en abrupte perspectiefwisselingen, en van het toneel het scenische, het zelfontstaan van figuren uit hun woorden, en de druk van de klok; de klassieke muziek heeft hem een grootschalige structurering geleerd, waarbij beelden, gedachten en woorden als motieven kunnen worden ontwikkeld door het onthullende medium van de Tijd zèlf, zoals deze zich van pagina tot pagina ontrolt (zodat hij voor zijn debuut, liever dan van een ‘roman’, van zijn Eerste Logofonie zou willen spreken); uit de poëzie licht hij klank en ritme, bondigheid, een stringente syntaxis, lexicale exactheid, en de wil door iedere zin de geest zo clichéloos mogelijk te laten waaien (en in sommige gevallen juist niet); en het dagelijks leven met zijn auto, bioscoop, tv en computer doet hem de bladzijde dynamiseren tot spiegel, doek, venster, scherm, waarnaar en waardoorheen je kijkt en van waaruit teruggekeken wordt, met alle consequenties voor de relatie visueel-verbaal.

Zo, klimmend van tekstblok tot tekstblok, hoopt de schrijver zijn lezers topzicht te geven – beneden ons ligt het huidige Westen, midden in een radicale transformatie. Hoe het er, na de worsteling, uitziet? Wat kijkt ons aan in de toekomst? Barbarij? Beschaving? Of alweer een middending, maar dan gelikter?

‘Mijn schrijven’, besluit J.Z. Herrenberg, ‘wortelt in analyse, observatie, multidisciplinaire studie, in nachtmerrie en gedachtenspel. Het is niet slechts het gevolg van raadselachtige ‘creativiteit’, maar ook het resultaat van planning en koele berekening, net zoals niets in de gemaakte wereld om ons heen zomaar ontstaat. Achter elke ludieke lokzin op halte en station steken teams en intenties. Een literatuur die deze manipulatieve kunstmatigheid, en het waarom ervan, tot in haar allerlaatste vertakkingen verdisconteert, zal de werkelijkheid zelf schijnen, en even amusant als schokkend zijn.’

*Beide lijnen zullen nu worden verenigd in het centrale stuk van het boek, tussen A, Nul, B en Een, C, X in - Bindende Leegte, waarin het boek zèlf door Melcher Simons, de toonaangevende criticus van 2020, postuum zal worden geïntroduceerd en gepresenteerd...
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten